Interview met Thea den Dulk-Hoffman


Verantwoording
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van een telefonisch interview

Datum van interview: 31 oktober 2017.

Geïnterviewde:
Naam: Thea Hoffman.
Geboortedatum: 9 oktober 1947.
Geboorteplaats: Amsterdam.

Interviewer: Klarinne Labooy-Koole.



Thea Hoffman werd geboren op 9 oktober 1947. Zij was het tweede kind in een gezin van vader, moeder en zes kinderen (allemaal meisjes). Het gezin woonde op een bloemkwekerij in Sloten, een buitenwijk van Amsterdam. Daar bleek al snel dat Thea een aangeboren ernstige oogafwijking had: buphthalmos genaamd. Haar eerste levensjaren zag zij nog ongeveer 2 procent; op haar achtste jaar verminderde dit plotseling sterk ten gevolge van een netvliesscheuring tijdens een oogoperatie. Nadat Thea’s vader zijn onderwijzersakte had gehaald verhuisde het gezin naar een klein dorp in Drenthe. Thea was toen 6 jaar. Dit kleine dorp was voor Thea zo veilig dat ze, ondanks haar slechte gezichtsvermogen, gewoon buiten speelde, ook fietste en zich een normaal kind voelde. Haar oudere zus hield haar wel wat extra in de gaten maar Thea merkte weinig van haar handicap.
De eerste twee jaar op de lagere school bleef dit nog zo. Ze leerde gewoon lezen en schrijven met een pen en inkt en voelde zich ook hier een gewoon kind. Toch maakte zij zich al wel zorgen, dat zij de letters, die in de tweede klas veel kleiner waren dan in d eerste, op den duur niet meer zou kunnen lezen. Aan het eind van de tweede klas, na thuiskomst uit het ziekenhuis, bleek dat het lezen en schrijven niet meer ging. Dat was een heftige ontdekking voor Thea. Ze begreep nu dat er echt iets aan de hand was.

In die tijd lag ze erg vaak en voor langere tijd in het ziekenhuis in Amsterdam. Er werd van alles aan gedaan om haar netvlies te repareren. Dit kostte veel tijd. In het ziekenhuis maakte ze kennis met het brailleschrift. Haar vader leerde zichzelf ook braille lezen en nam haar zelf in de klas om haar zo goed mogelijk te kunnen helpen. Het ergste schrikbeeld voor Thea was dat ze naar een internaat zou moeten. Dit wilde zij niet, evenmin als haar ouders. Op grond van de vele ziekenhuisopnamen werd dit ook erg afgeraden. Het zou psychisch niet goed zijn vanwege de onrust die zij toch al vaak ervoer. Daar hoorde geen internaat bij.

Het bleek mogelijk haar tot haar elfde jaar thuis naar school te laten gaan. Door contacten met het blindeninstituut in Huizen konden boeken en andere leermiddelen geleend worden. De veiligheid van het dorp en het contact met vriendinnetjes en klasgenootjes bleven hierbij erg belangrijk.
Op haar elfde werd alles anders. Thea’s vader kreeg een baan in Diemen als onderwijzer. En dat was het moment dat besloten werd Thea naar het instituut in huizen te laten gaan, maar dan als externe leerling. Elke dag heen en weer met de bus die er ongeveer twintig minuten over deed. Dit was, zeker in het begin, een moeizame ervaring. Externe leerlingen waren in Huizen nog nauwelijks gebruikelijk. Toen zij daar begon waren er vijf kinderen die elke dag naar huis gingen. Het werd ook absoluut niet gestimuleerd, de sfeer was zelfs vijandig te noemen. OP school ging het wel maar met name tussen de middag was er eigenlijk geen plek voor deze kinderen. Ze aten stilletjes hun brood aan een klein tafeltje in één van de internaatsgroepen. De interne kinderen mochten met elkaar praten, de externen niet. Ze waren echt tweederangs kinderen. Na schooltijd moesten ze door iemand naar de bus gebracht worden. Hiervoor was wel een soort roostertje, maar vaak beweerden de brengers nog even geen tijd te hebben. Dan moesten ze wachten, vaak buiten op het schoolplein; kwamen daardoor natuurlijk ook veel later thuis. Neen, het was niet fijn om een externe leerling te zijn. Het paste gewoon niet in de filosofie van die tijd: een kind hoorde op het terrein te wonen waar hij naar school ging. Ook in de klas was het niet echt geweldig. Het verschil intern-extern was hier weliswaar minder voelbaar, maar Thea vond de kinderen in het begin erg graaierig en schreeuwerig. En het feit dat iedereen in hetzelfde schuitje zat en op braille en kubenplank was aangewezen zoals zijzelf, deed haar niets. Ze miste de sfeer op haar oude school en de gemoedelijkheid van haar kleine dorp. Ze had het gevoel niet bij haar nieuwe school te horen en ook niet bij haar nieuwe dorp. Typerend zijn de bonnen voor de kermis die ieder schoolkind in Diemen kreeg, maar Thea niet; zij zat niet in Diemen op school. Na veel moeite lukte het toch, maar het ging niet van harte. Zo doorliep Thea het laatste jaar van de lagere school en de mulo. Op de mulo kreeg Thea haar eerste braillemachine. Tot die tijd had ze alles met de reglette gedaan. Ze zat toen in een klas met blinden en slechtzienden. In totaal waren er 10 kinderen, dat was een grote klas. Met machine en kubenplank deed ze de Mulo. Die kubenplank had ze zelfs in haar dorp in Drenthe ook al gebruikt. Op haar dertiende kreeg Thea stoklooples. Dit was voor die tijd eigenlijk wat te vroeg, meestal begon men hier later aan. Maar Thea wilde zo graag zelf naar de bus kunnen lopen en niet meer afhankelijk zijn van anderen die vaak niet of te laat kwamen. Uiteindelijk kreeg ze stoklooples, zoals dat heette; lessen, die na schooltijd werden gegeven.
Na de Mulo ging Thea samen met tien andere leerlingen naar het Goois Lyceum. Hier kregen zij het eerste jaar les in een aparte klas maar deden wel mee in het gewone ritme van een middelbare school. Ze sjouwde met een boekentas, een braillemachine en een gewone typmachine door de hele school. Want de leerlingen moesten hun gebrailleerde proefwerken zelf nog overtypen. Dit kostte allemaal ongelooflijk veel energie en tijd. ’s Avonds en soms ook ’s nachts moest er ook nog geleerd worden. Thea was een goede maar langzame braillelezer; er was op die manier net tijd genoeg om al het huiswerk eenmaal door te lezen. Soms lag ze in bed nog te leren met haar handen onder de dekens vanwege de kou. En die boeken waren veel dikker en zwaarder dan tegenwoordig. Ze heeft het allemaal gered op een goed ontwikkeld geheugen, enorme wilskracht en zoveel mogelijk hulp van thuis. Hierna volgde een paar jaar van studeren, werken en zoeken wat ze in de toekomst zou willen en mogen. Studie fysiotherapie was praktisch gesloten voor blinden; studie logopedie en onderwijs ook. Studie geschiedenis te weinig toegankelijk studiemateriaal; dan maar werken. Via een blinde kennis die door een baangarantie wel aan de pedagogische Academie kon studeren, belandde Thea uiteindelijk ook op die academie. Ze werd onderwijzer en kreeg een tijdelijke baan Bij wat later Visio zou heten. Voor een half jaar nam ze daar de klas van een zieke onderwijzer over.
Omdat de banen in het onderwijs eind zeventiger jaren niet voor het opscheppen lagen, ging Thea als voorlichter werken bij de Vereniging Het Nederlandse Blindenwezen (VNBW) in Rotterdam. Daarna volgden verschillende parttime banen; daar was intussen ook de zorg bijgekomen voor man en twee kinderen. Na 15 jaar ambtenaar te zijn geweest bij de Provincie Zuid-Holland kon ze tenslotte weer in het onderwijs terugkeren bij Visio Onderwijs in Rotterdam. Daar gaf ze blinde kinderen met veel liefde computerles, leerde ze leerlingen werken met de brailleleesregel, gaf muziekles en les in sociale vaardigheden.

Tot na haar pensionering is Thea de krachtige vrouw gebleven waarvoor de kiem in haar jeugd en schooltijd is gelegd.



terug naar de beginpagina van interviews
terug naar de beginpagina van de website