Verantwoording
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van een interview en van nadere informatie die per e-mail en telefoon is verstrekt.
Datum van interview: 10 april 2017.
Geïnterviewde:
Naam: Maria.
Geboortedatum: 8 april 1951.
Geboorteplaats: Hoogland.
Interviewer: Klarinne Labooy-Koole.
Maria werd geboren op 8 april 1951. Ze was het derde kind uit een gezin met vijf kinderen. Haar oudste zus, die we Cora noemen, en haar op een na jongste zus, die we Adri noemen, waren evenals Maria blind. De blindheid werd veroorzaakt door verlamde oogzenuwen. Zo noemden haar ouders dat. Adri had eerst nog een zicht van 5 procent, maar dat verdween op den duur ook. Zus Cora had naast haar blindheid een verstandelijke beperking.
De ogen van de drie meisjes zijn op een gegeven moment in het Ooglijdersgasthuis in Utrecht onderzocht. De conclusie was dat er geen kans op verbetering was.
Maria heeft wel gemerkt dat haar ouders het moeilijk hadden met deze conclusie; ze hadden immers hun handen al vol aan het draaiend houden van de grote boerderij. Ze is blij dat ze desondanks met haar moeder over de blindheid heeft kunnen blijven praten. Van klasgenootjes heeft ze begrepen dat dat niet voor iedereen gold.
De huisarts adviseerde de ouders de meisjes al jong in een blindeninstituut te laten opnemen, omdat dit beter was voor de ontwikkeling, met name van de handen. Hoe eerder de kinderen leerden veel met de handjes te doen, hoe beter. De tastzin kon op een instituut beter ontwikkeld worden. Papier scheuren, met voelbare beestjes spelen, alles zou meehelpen tot een betere ontwikkeling. Het gezin was katholiek. De keuze voor het blindeninstituut de Wijnberg in Grave was daarom snel gemaakt. Maria vertrok nog voordat ze vier jaar werd en Adri later zelfs op haar tweede jaar.
De ouders zeiden hier later over: “Maria, het deed ons veel verdriet. Het is geen pakje dat je aflevert, het is je eigen kind. Maar we dachten echt dat dit voor jullie het beste was. Zonder de Wijnberg zouden jullie nooit geworden zijn wat je nu bent”.
Zo kwam Maria dan op 9 januari 1955 aan in de Wijnberg. De eerste dag, vooral ’s avonds, huilde ze tranen met tuiten. Ze kwam terecht in een groepje van zeven of acht kleine kinderen. De non die voor de kinderen zorgde heette zuster Jacquemine. Of er ook slechtziende kinderen in het groepje zaten weet Maria niet meer. Al deze kinderen waren vier of vijf jaar, of soms nog jonger. Zusje Adri die een klein jaartje later kwam was dus nog maar twee.
Overdag had Maria het wel naar haar zin. Er was binnen mooi speelgoed: een grote speelbak waar ze vaak in kroop met beestjes en blokken. Ook was er een hobbelpaard en een wipje. Toen ze er een paar maanden was mocht ze een beetje helpen in de broodkamer. Dat was een feest voor haar want daar rook het zo lekker. Ze haalde dan brood en beleg in een grote trommel. De zuster daar was ook erg lief. Ja, die broodkamer was een goed tijdverdrijf voor haar.
Maria moest natuurlijk vroeg naar bed als kleuter. Toen ze een paar jaar ouder was mocht dat wel wat later worden. Maar dan moest ze heel zachtjes doen. "Zachtjes, zachtjes", werd er dan gefluisterd. In bed praten mocht natuurlijk niet, dan maakte je de kleintjes wakker.
De sfeer bij de nonnen was wel streng, maar zeker ook liefdevol. Als Maria huilde, bijvoorbeeld na een bezoek van haar ouders, was er zeker wel troost. Het parool was wel: “flink zijn”, maar er was wel tijd en een luisterend oor. Geen straf als je heimwee had. Bij het eten was het ook: “blijf zitten tot je bordje leeg is”, maar dat kende Maria van huis uit ook. Slaag werd er, zeker bij de kleintjes, niet gegeven.
Haar ouders kwamen bijna nooit op bezoek. Vader had een druk bedrijf en dat melken ging altijd door. Ze kwamen tussen Kerst en Pasen één keer op bezoek, omdat die periode het langst was. Dan werd het melken één keer door de buurman overgenomen. Na zo’n bezoekmiddag was het afscheid wel te doen, omdat Maria wist dat het al weer bijna vakantie was. Na een vakantie was het afscheid veel moeilijker. Het zou dan weer lang duren voordat ze haar ouders zag, want alleen in de vakanties gingen de kinderen naar huis.
Op haar zesde jaar ging Maria echt naar school. Ze herinnert zich dat de klassen ongeveer acht kinderen telden. De school hoorde bij het internaat. De school was daardoor ongemengd. De kleine jongetjes mochten soms tot hun zevende jaar op de Wijnberg blijven, maar daarna gingen ze allemaal naar St. Henricus. Dus jongens en meisjes troffen elkaar nooit, niet op school, niet in het internaat.
Maria begon gelijk met braille leren. Ze vond dit erg leuk. Ze leerde lezen van kaartjes: aal, aak, aap. De woordjes werden steeds langer, ze genoot ervan. Hierna volgde haar eerste boekje, ze was supertrots. Schrijven was ook erg leuk, prikken met de priklei, eerst een kleine, later een grote. Ze vond het wel ingewikkeld maar ze genoot er ook van. In klas vier kwam de eerste schrijfmachine: een Deense en een Duitse. De overgang van prikken naar machineschrijven was voor Maria geen probleem, ze gebruikt het prikken soms nog steeds.
Aan rekenen had Maria een ontzettende hekel. Ze kon het ook niet zo goed. Eerst leerde ze het met de kubenbak, later kwam het Graafs rekenbord. Je vingers roken altijd naar koper. Maria ervoer het rekenbord als vooruitgang.
Aardrijkskunde vond Maria saai. Ze weet het niet zeker meer, maar ze denkt dat de kaarten van kunststof waren. Ze vond ze niet praktisch en ze heeft er weinig aan gehad.
Sport vond Maria leuk. De leraar had een oude grammofoon met marsmuziek. Daarop moest ritmisch geoefend worden. Verder had hij een soort tamtam waar hij zelf op trommelde. Ook waren er toestellen: de bok, de brug, de kast en de evenwichtsbalk Er werd ook met een rinkelbal gespeeld. Behalve de evenwichtsbalk vond Maria alles leuk.
In de zomer was er het sportveld met een verspringbak. In de nieuwe Wijnberg, die halverwege de zestiger jaren is gebouwd, was een eigen zwembad. Daar haalde Maria twee diploma’s. Ze zwom dan langs een lijn.
Ook leerde Maria stoklopen. Stokloopdiploma A haalde ze in het stadje Grave; voor diploma B moest ze met de bus en de trein kunnen reizen. Ze begon er pas mee toen ze 11 jaar was. Toen kreeg ze ook haar eerste stok als Sinterklaascadeau van haar ouders.
Na het behalen van haar eerste stokloopdiploma mocht ze wel eens zelfstandig met een vriendin het stadje in: een boodschap doen, een patatje eten.
Tot de school behoorde het leermiddelenlokaal. Hier stond een grote wereldbol en veel opgezette dieren: vogels, eekhoorns enz. Ook dit vond Maria erg leuk.
Er werd veel aan muziek gedaan: zangles op school en blokfluitles in kleine groepjes. Later pianoles op het internaat. Belangrijk is nog om te noemen dat het braillemuziekschrift goed werd aangeleerd. De docenten konden dat goed en brachten het goed over. De training vond Maria wel intensief maar goed te doen.
Er werd op school een beetje aan zelfstandigheidstraining gedaan. Maria moest leren aardappels schillen en groenten snijden. Ze vond dit niet makkelijk.
Op school gaven zowel kloosterlingen als leken les. Twee kloosterlingen waren blind: zuster Josepha en zuster Adrienne.
De sfeer op school was zeker katholiek, hoewel dit zich toch vooral in het internaat afspeelde. Natuurlijk werden ook op school de vaste gebeden gehandhaafd. Vanuit het internaat begonnen de meisjes ’s ochtends vroeg in de kapel. Er waren veel brailleboeken met Latijnse gezangen. Later kregen de kinderen ook een boek met Nederlandse geestelijke liederen waar Maria erg van genoot. Zingen vond ze prachtig. Vooral het Lof op zondag vond ze erg mooi. Ook ging Maria regelmatig biechten en nam dit best wel serieus. De biechtvader was ook haar godsdienstleraar en een bijzonder aardige man. Tijdens de godsdienstles draaide hij soms mooie vrolijke plaatjes.
De blinde en slechtziende kinderen werden gescheiden gehouden; ze hadden hun eigen afdeling. Ze konden elkaar wel in de wandelgangen ontmoeten.
Na de lagere school deed Maria een paar jaar mulo, maar rekenen bleef haar grote struikelblok. Ze heeft de mulo niet afgemaakt. Ze heeft toen nog een tijdje bij de telefooncentrale geholpen. Zusje Adri heeft een paar jaar huishoudschool gedaan.
De meisjes die wat beter konden leren gingen soms naar de buitenmulo. Dat was volgens Maria toch een hele klus. De leerlingen moesten soms lang wachten op hun boeken.
Op haar zestiende ging Maria al stage lopen bij de correctieafdeling van de bibliotheek in Nijmegen. Aanvankelijk deed ze dat twee dagen, op haar zeventiende werden dat er drie. Op haar achttiende kon ze daar in vaste dienst komen. Ze werd hier goed op voorbereid, vindt ze.
Het internaatsleven speelde zich af bij de nonnen. En die nonnen met mooie kloosternamen als Wendelburga en Jacquemine (hun eigen namen waren anders en onbekend) waren er dag en nacht; 24 uur per dag, zeven dagen per week. Zij hadden dan, samen met overdag een assistente, de leiding over groepen die wel 24 kinderen konden bevatten. Dat werd heel normaal gevonden. De kleutergroep was kleiner, ongeveer acht kinderen. Maar toen Maria zeven jaar was belandde ze dus in zo’n grote groep. Een zuster die groepsleidster was deed alles: de broodmaaltijd verzorgen, opruimen, afwassen, spelen met de kinderen, de kinderen ’s avonds naar bed brengen. Koken gebeurde in de centrale keuken en de was deden de zusters ook niet, maar verder kwam alles op hen neer. De kinderen hielpen wel mee met de afwas; Maria was daar heel trouw in. Zuster Wendelburga, die de groep had waar Maria op haar zevende jaar in terecht kwam was streng, maar niet onredelijk, vindt Maria. Ze had ook veel fantasie en kon prachtig voorlezen. Dan zaten de kinderen in een soort hoekbank rond een lange tafel gezellig en ademloos te luisteren. Ook waren er mooie speelblokken en een poppenhuis. Dit poppenhuis was niet voor iedereen bedoeld. Maria en vriendinnetje Paula mochten er met een paar andere groepsgenootjes mee spelen. Maria verveelde zich nooit en hielp graag mee als haar vriendinnetje mooie huizen bouwde.
De slaapzaal was groot. Daar sliepen twee groepen, totaal 48 meisjes. In het midden stonden 12 wastafels. ’s Ochtends was er een run op die wastafels: wie mag eerst? De meisjes hadden elk een eigen nachtkastje en sommige hadden een handyboy. Dit was een soort ophangbaar stoffen kastje waar toiletspulletjes in konden. In bed werd soms nog gelezen, stiekem onder de dekens met die dikke brailleboeken, onhandig bij het omslaan van een blad.
Op zekere avond had de zuster op de slaapzaal gezegd: "wie het eerst slaapt mag aan mijn cel kloppen". Het verblijf van een kloosterzuster heette immers een cel. Daar kon ze zich even terugtrekken voor bezinning en gebed. Ze sliep ook in die cel, een soort klein kamertje. Maar de meisjes mochten altijd wel kloppen als er iets was. Goed, toen het een tijdje stil was ging Paula, die een beetje de gangmaakster was, naar de cel en klopte aan. "wat is er", zei de zuster. "ik slaap", zei Paula. Alle meisjes moesten vreselijk lachen en de zuster gelukkig ook.
Binnen was er dus voldoende speelgoed, buiten ook. Wel een nadeel was dat je vaak als groep iets moest. Je moest met elkaar rolschaatsen, ook al had je er een gruwelijke hekel aan. Maria was niet zo’n durfal en om dan met een hele groep achter elkaar te rolschaatsen of op driewielertjes te rijden, nee, dat lag haar niet zo. Maar ze moest meedoen. Er was wel individueel spel mogelijk: een wip voor twee personen, steltenlopen, lopen met bussen die zo’n leuk lawaai maakten enz. Ook was er een grote familiewip die de meisjes ontzettend leuk vonden. Dan was er ook nog een mooie glijbaan en een draaimolen.
Leuk was ook het picknicken in een gewone speeltuin waarnaar de zusters de meisjes soms mee naartoe namen. Daar waren mooie schommels en wippen. Daar hadden ze veel lol.
Ook gingen ze een enkele keer wel eens naar het strand in Zoutelande. Heerlijk vonden de meisjes dat. Buitenspeelpret was er voldoende. Maar alles alleen met meisjes, jongens zagen ze nooit. Ja, toen ze ouder werden een enkele keer als St. Henricus een toneeluitvoering had. Daar mochten de meisjes dan naar toe en dat was feest.
Wat ook feest was was de dag voorafgaand aan de vakantie. Want dan ging immers iedereen naar huis. Een groter plezier kon je de kinderen niet doen. Ze dansten dan in de kring in de Ceciliazaal. Dit was een zaal die gebruikt werd voor bijvoorbeeld communiefeesten met de ouders en andere feestgelegenheden. Ook werd daar wel eens een toneeluitvoering gegeven. De ouders kwamen dan kijken op de zogenaamde ouderdag, de dag voorafgaand aan de zomervakantie. Maar juist in die zaal werd dan gezongen van: "en morgen gaat Maria naar Hoogland toe". En alle kinderen kwamen dan met hun woonplaats aan de beurt. Dan ging je onder begeleiding met de bus en de trein en vader wachtte Maria dan bij het station op, eerst met een brommertje, later met een auto.
Thuis was het fijn voor Maria. Ze luisterde veel radio en las veel. ’s Avonds speelde ze met haar ziende zusjes op zolder. Dan deden ze een kussengevecht, maar haar zusjes deden dan de lamp uit. Dat vonden ze eerlijker. Ze had ook af en toe een soort kinderfeestjes bij neefjes en nichtjes. Maar ook voelde ze wel dat ze minder kon dan haar ziende zusjes en nichtjes. Ze verzon dan, samen met haar blinde zusjes, andere dingen: spelen met knopen, dingetjes zoeken in huis die leuk waren om te doen. Maar het drukte haar niet, ze vond het fijn om bij haar familie te zijn.
Soms bleek het ook wel lastig voor de ouders dat ze hun kinderen zo weinig zagen. Ze deden echt hun best, maar vergaten bijvoorbeeld wel eens om uit te leggen hoe dingen er uit zagen: o ja, jullie zien dat niet, was dan wat ze zeiden. Ze waren het niet meer zo gewend. Maar ze hielden zichzelf steeds voor dat het internaat voor hun kinderen het beste was, dat ze nooit zo veel hadden geleerd als ze thuisgebleven waren. Maria denkt dat ze daar gelijk in gehad hebben, zeker toen.
Eerst mochten de meisjes alleen met de vakanties naar huis. Toen Maria een jaar of elf was, mochten ze ook tussendoor naar huis. Maria's ouders zagen dat echter niet zitten en er waren meer meisjes in die positie. Maria zou moeten worden opgehaald en teruggebracht. Dat kostte te veel geld en te veel tijd; het werk op de boerderij kon niet wachten.
Maria ging dan wel eens met een groepsleidster mee, de assistente van de non, en logeerde dan bij haar. Ze vond dit niet erg, het hoorde er zo bij.
Op het internaat had Maria nooit contact met ziende kinderen. Maria vond dit niet erg, je miste het niet, het was niet anders. Ook later had ze die behoefte niet zo.
In het internaat werd veel gelezen. Dat deden alle meisjes graag. De Wijnberg had geen bibliotheek, St. Henricus wel. Lange gangen met eindeloze rijen boeken. De meisjes gingen daar wel eens heen met een zuster, dat vonden ze geweldig, al die boeken! Later werden de boeken per post gestuurd, grote dozen met kaartjes die je voor het terugsturen om moest draaien.
In de vrije tijd gingen de meisjes toen ze klein waren wel eens met de zuster een middagje naar de Gasselse heuvels. Daar mochten ze stoeien in het zand; daar werden ze heel vies van. Heerlijk vond Maria dat. En dan thuis snel in bad want er waren vier baden en ze moesten er allemaal in. Toen ze groter werd gingen ze wel eens een weekend kamperen. Daar werd dan veel gezongen en muziek gemaakt.
Ook gingen de meisjes één maal per jaar naar Aarle-Rixtel. Daar was een school, misschien wel een kostschool, Maria weet het niet precies meer; een school voor ziende meisjes in ieder geval. Daar hadden ze dan met elkaar een gezellige dag met leuke wandelingen en veel plezier.
Toen Maria nog wat ouder werd mocht ze op dansles. Dansles was het enige uitje buiten het instituut en in die tijd ook de enige gelegenheid dat ze jongens ontmoette. De quickstep vond Maria mooi om te leren, het werd ook allemaal goed uitgelegd. En de ziende jongens konden goed leiden. En natuurlijk giechelden de meisjes dan wel over die leuke jongens met hun zachte jasjes aan. Seksuele voorlichting heeft Maria overigens op de Wijnberg of op school nooit gekregen, haar moeder heeft haar wel het een en ander verteld.
Later zong Maria in een gemengd koor kerkelijke en niet-kerkelijke liederen. Vrijwilligers brailleerden teksten en muziek. Nu bleek ook hoe handig het was dat ze dat kon lezen.
Behalve kinderen en jongeren woonden er ook nog volwassen vrouwen op de Wijnberg. Regelmatig zaten vier van deze vrouwen buiten op een bankje en zongen dan meerstemmige liederen. De meisjes vonden dit prachtig.
Maria vindt dat ze een behoorlijk gelukkige jeugd op de Wijnberg heeft gehad. Ze heeft respect voor de zusters die het leven van de meisjes zo vrolijk mogelijk probeerden te maken. Wel is duidelijk dat het contact met haar ouderlijk gezin minimaal was, maar Maria begrijpt de keuze van haar ouders. Het was voor haar goed toeven op de Wijnberg.
terug naar de beginpagina van interviews
terug naar de beginpagina van de website