Herinneringen van Hans Kuijten aan zijn jaren op het R.K. blindeninstituut Sint-Henricus te Grave, later Nijmegen



Verantwoording
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van een interview op 21 oktober 2017.

Geïnterviewde:
Naam: J.W.M. (Hans) Kuijten.
Geboortedatum: 18 oktober 1955.
Geboorteplaats: Nuenen.

Interviewer: Loek Meijer.

De visuele handicap


Ik ben met een oogaandoening geboren. Ik weet het niet precies, maar ergens in mijn eerste levensjaar is het pas tot mijn ouders doorgedrongen dat er iets met mijn ogen aan de hand was. Na raadpleging van artsen was de diagnose dat ik een vorm van retinitis pigmentosa had. Ik kon toen nog aardig zien. De prognose was echter dat ik op den duur blind zou worden. Ik moest maar bijtijds braille gaan leren.

Blindeninstituut


In Nuenen ben ik op de kleuterschool geweest. De juf heeft er rekening mee gehouden dat ik slecht zag, bijvoorbeeld bij de opdrachten voor handwerkjes. Dat heeft ze me later verteld. Ik ben me daar niet bewust van geweest.
In 1962 ben ik op het blindeninstituut Sint-Henricus in Grave geplaatst. Vooraf was ik een keer met mijn ouders op bezoek geweest om kennis te maken. Ik kan me niet herinneren dat ik last van heimwee heb gehad. Wel heb ik meegemaakt dat andere jongens heimwee hadden. Ik heb de situatie kennelijk gemakkelijk geaccepteerd.

In 1966 verhuisde het instituut naar Nijmegen. Daar heb ik intern de mavo gedaan, daarna een gewone havo in Nijmegen. In 1975 of 1976 heb ik het instituut verlaten en heb ik thuis enkele cursussen gevolgd om me voor te bereiden op een kantoorbaan.

Onderwijsaanbod


In Grave was er na het lager onderwijs technisch onderwijs en mulo beschikbaar. In Nijmegen kwam de mavo in de plaats van de mulo. Wie beroepsonderwijs wilde volgen, kon een boekbindersopleiding volgen of buiten het blindeninstituut aan technisch of agrarisch onderwijs deelnemen. Met de boekbindersopleiding was men al gestopt toen ik het instituut verliet. In Nijmegen kon je ook voor leao, havo en atheneum naar een school in de stad.

Grootte van klas – Verschil tussen blind en slechtziend - onderwijspersoneel


Ik kwam in Grave in een grote woongroep terecht, allemaal leerlingen in de lagereschoolleeftijd. Het personeel bestond hoofdzakelijk uit fraters. Het hoofdkwartier van de fraters zetelde in Tilburg. Ik werd aanvankelijk op de slechtziendenschool geplaatst. Hierdoor heb ik nog gewoon schrift leren schrijven. Na een paar maanden heeft men toch besloten mij naar de blindenschool over te laten stappen.

Op de lagere school zat ik in klassen van 10 tot 12 jongens. Op de mavo zaten we ook wel met zo'n aantal bij elkaar, maar bij vakken waarvoor je kon kiezen, zoals Frans, kon de groep ook wel uit 3 of 4 jongens bestaan. Op de mavo zaten blinde en slechtziende leerlingen bij elkaar. Er vond daar ook instroom van buiten plaats, van jongens die thuis regulier lager onderwijs hadden gevolgd, maar voor het voortgezet onderwijs voor speciaal onderwijs kozen.

In Grave heb ik al enkele leken meegemaakt; dat waren de onderwijzeressen voor de kleintjes. In Nijmegen bestond het onderwijspersoneel voor de lagere school helemaal of bijna helemaal uit leken. Op de mavo heb ik nog wel fraters meegemaakt. Of je een frater voor je had of een leek, kon je nog wel opmaken uit de aanduiding waarmee ze aangesproken werden. De kloosternamen werden vervangen door familienamen, maar tegen een frater zei je geen meneer; je bleef frater zeggen.

Ik heb alleen in Grave een blinde leerkracht meegemaakt. Dat was frater Rudolf. Die gaf bijles. Slechtziende leerkrachten waren er niet, ook niet in Nijmegen.

Toen het instituut in Nijmegen gesloten werd en de jongens in Grave werden samengevoegd met de meisjes van de Wijnberg, gingen veel leraren van Nijmegen over naar Grave. De nieuwe, gemengde school werd Theofaan genoemd, naar een van de oud-directeuren van Sint-Henricus in Grave.

Specifieke leermiddelen


We werkten met een brailleschrijfmachine van het merk Picht, het Graafs rekenbord, houten aardrijkskundige kaarten, een grote globe. Er werd niet op leermiddelen bezuinigd. Op de mavo had ik zelfs twee Pichten en twee rekenborden. Verder waren er in Grave op het instituut in het museum opgezette vogels en zelfs een tijger te voelen. In het museum stonden ook allerlei maquettes. Ik geloof niet dat alles naar Nijmegen is meegegaan. Die aardrijkskundige kaarten waren door fraters gemaakt. Voor rivieren, spoorlijnen en grenzen werden touw, ijzerdraad en krammen gebruikt. De dorpen en steden werden door kopspijkers weergegeven. Hoe groter de kop, hoe groter de plaats. Frater Gonzago had er een handje van je vinger keihard op zo'n kopspijker te drukken, als je hem niet kon vertellen welke plaats de spijker vertegenwoordigde.
Wat voor ons ook specifiek was, was de gewone typemachine. Er werd verwacht dat je het diploma machineschrijven behaalde. Sommige jongens leerden de braillestenomachine gebruiken. ikzelf heb daar geen les op gehad.

Muziekles


In Grave gaf meneer Ekstein les op de piano en op instrumenten die in de harmonie werden gebruikt. Frater Enrico gaf les op de dwarsfluit. Ikzelf ben op de kleine trom gaan slaan. Daarmee ben ik ook in de harmonie gekomen. Ik heb wel kennisgemaakt met andere instrumenten, maar het slagwerk won het toch. Ik weet niet zeker of meneer Ekstein mee naar Nijmegen is gegaan. Uit die tijd herinner ik me Frans Kerkhof. Die heeft me lesgegeven op het drumstel. Ik heb het braillebladmuziekschrift geleerd. Ik weet niet meer van wie ik les heb gehad.

In Grave hadden we een harmonie waarin leerlingen van het instituut en enkele volwassenen speelden. Ik geloof dat de harmonie wel is voortgezet in Nijmegen, maar dat ze daar niet lang heeft voortbestaan. In Grave hadden we ook een drumband. Ik heb zowel in de harmonie als in de drumband gespeeld. In Nijmegen ben ik na een tijdje overgestapt naar kleinere muziekgroepjes, bandjes met elektrische gitaren. Gitaarles kon je niet krijgen, omdat dat het braillelezen zou bemoeilijken. Maar de fraters waren goed genoeg om toch te voorzien in het instrumentarium voor bandjes. terug in Nuenen heb ik al snel een drumstel aangeschaft. In eerste instantie drumde ik op zolder. Later heb ik in een amusementsband gedrumd.

Mobiliteitstraining - Zelfredzaamheid


Meneer Niessen, de gymleraar, gaf stoklooples op twee niveaus. Ik heb beide niveaus gehaald. In Grave heb ik zwemles gekregen in het zwembad van de Wijnberg, het meisjesinstituut. Daarnaast konden we op Het Veldje in de vijver zwemmen. In Nijmegen had het instituut een eigen zwembad.

Het was de bedoeling dat in Nijmegen in de laatste fase van het internaatsverblijf de jongens voor zichzelf zorgden, maar dat kwam niet van de grond. Die groep heette De Brug. Het kan zijn dat het ons aan motivatie ontbrak. In Nijmegen werden we wel volgens rooster ingeschakeld bij het dekken en afruimen van de tafels en bij de afwas. Verder hebben we geen huishoudelijke vaardigheden geleerd. Ik kan me herinneren dat we een keer een stemming hebben gehad over het aantal borden dat bij de warme maaltijd zou worden gebruikt. Wilden we een apart bord voor elke gang van de maaltijd? Van ons mocht alles op hetzelfde bord; dat scheelde bij de afwas.

Het extra’s in De Brug waren de gespreksgroepen. Er werd gesproken over wat ons buiten het instituut, in de echte maatschappij, te wachten stond. We zouden flink ons best moeten doen, want we kwamen in een boze buitenwereld terecht. Ik denk dat niemand daarvan onder de indruk raakte. Je beschouwde thuis als de ideale situatie. De handigheden die je in het gewone leven nodig hebt, heb ik pas na het verlaten van het instituut geleerd, zoals het zelfstandig reizen op onbekende trajecten, naar de winkel gaan en mensen aankijken als je met ze praat.

Leefomgeving - Groepsindeling


In Grave waren er bij de kleintjes (lagereschoolleeftijd) aparte groepen voor blinden en slechtzienden. Frater Florentianus had de blindengroep. Ik was in Grave nog te jong om te kunnen weten hoe het met de groepsindeling voor de oudere jongens zat.

In Nijmegen besloeg het terrein van het blindeninstituut wel 20 hectare. Daar stonden veel grote en kleinere gebouwen op, zoals het hoofdgebouw voor algemene voorzieningen, een flat met appartementjes voor de fraters, drie schoolgebouwen en een kleine en een grote gymzaal (laatstgenoemde met zwembad). Behalve het flatgebouw met appartementen voor de fraters was er een gebouwtje voor het lekenpersoneel. Er woonden vooral dames.
Er waren verder zes paviljoens. In ieder paviljoen waren twee groepen ondergebracht. Groep 1 en groep 2 waren niet qua mate van handicap gemengd. Ze omvatten circa twintig leerlingen elk. In deze groepen zaten de jongste leerlingen. Vanaf groep 3 zaten de blinden en slechtzienden bij elkaar. Tot en met groep 6 sliep je op slaapzaaltjes met ongeveer tien bedden. Vanaf groep 7 (13, 14 jaar) had je een eigen kamer. In de leiding zaten nog wel een paar fraters, maar doorgaans hadden we met leken te maken, zowel met mannen als met vrouwen. De leiding was jong, kwam net van de academie af. Per groep waren er overdag twee leidinggevenden en 's nachts (vanaf tien uur tot en met het ontbijt) eentje.

Lange tijd alleen jongens


In mijn tijd waren er alleen jongens in het internaat. Toen ik in Nijmegen de havo volgde, kwamen er wel meisjes van De Wijnberg naar Henricus toe om de mavo te volgen. Ik denk dat deze pas intern werden toen ik al vertrokken was.
Ik had twee oudere broers en een oudere zus. De eerste die in leeftijd boven mij kwam, mijn zus, was drie jaar ouder dan ik. De havo die ik in Nijmegen bezocht was gemengd. Ervaring in het omgaan met meisjes had ik toen al opgedaan in mijn leefomgeving in Nuenen en door de danslessen in Nijmegen.

Internaatsleven – Recreatie – Contact met ouders - Dieren


In Grave werd je in de regel als klein manneke afgeleverd. De eerste tijd mochten de ouders geen ander contact dan telefonisch contact met je hebben en dan nog maar heel af en toe. De reden was dat het contact de kans op heimwee zou vergroten. Na die wenperiode werden er geen beperkingen aan telefonisch contact of fysiek bezoek gesteld. De eerste maanden kwam de nieuwe omgeving toch wel bedreigend op me over. Ik moest leren tegenover de oudere jongens mijn mannetje te staan. Bij het eten kon je met strenge fraters te maken hebben. Had je je bord niet leeggegeten, dan kreeg je er het volgende gerecht erbij.
In Grave waren de blinden en slechtzienden in de lagere schoolleeftijd in afzonderlijke groepen ingedeeld; ik vertelde dit al. Ze hadden ook voor de recreatie hun eigen terrein. Mijn herinneringen betreffen de recreatiezaal en speelplaats voor blinden. Zowel binnen als buiten was veel speelgoed aanwezig. Ik zat graag op een vliegende hollander. We deden daar wedstrijdje mee. Er waren ook dieren. Mijn vader had voor een pony en een geit gezorgd. Die hadden stalletjes onder het afdak waar ook het fietsenhok was. Onder het afdak stond ook het karretje waarvoor de pony gespannen kon worden. Als we op school zaten stond de pony aan de andere kant van het gebouw ergens op het gras. Er is later nog een tweede pony gekomen. We mochten op de woensdag- en zaterdagmiddagen met de ponywagen op pad. Ik hielp bij de verzorging en het inspannen, ik was waarschijnlijk degene die er het meeste verstand van had. Op een gegeven moment is de Poolse jongen Richard op het instituut gekomen; hij was een jaar of drie, vier ouder dan ik. Ik geloof dat hij door een val op het ijs blind geworden was. Ik weet dat hij in Amersfoort in het ziekenhuis had gelegen en dat een rijke mevrouw zich over hem had ontfermd en ervoor gezorgd had dat hij naar het blindeninstituut kon. Omdat hij geen familie in Nederland had, hebben de fraters aan mijn ouders gevraagd of hij met mij in Nuenen de vakanties mocht doorbrengen. Dat vonden ze goed. Die Poolse jongen nu had de naam voor de geit verzonnen; die klonk als Parauka. Dat betekende schatje.
Ik herinner me nu dat er ook nog een aap en een hondje waren. Die aap woonde in Nijmegen in een kleine kooi tussen groepen 1 en 2. Je moest niet dicht bij de tralies staan, want anders griste hij de bril van je kop. Waar de aap in Grave huisde, weet ik niet. Hondje Robbie hoorde bij frater Florentianus bij wie ik in Grave in de groep zat. Robbie reed met de frater op zijn bromfiets mee. Het kan zijn dat hij dat alleen op het terrein in Nijmegen deed.
Tamme duiven en kauwen hoorden ook bij mijn leefomgeving. Ik heb met de duiven geen persoonlijke ervaringen gehad; met de kauwen wel. In Nijmegen waren meerdere pony's. Er waren ook kippen, ganzen, geiten en een ezel.
's Avonds luisterde ik vaak naar de radio. Ik had een transistorradiootje. Om een betere ontvangst te hebben hield ik het tegen de bliksemafleider die tegen een muur van de speelplaats was bevestigd. Ik stond daar trouwens niet alleen. We gedroegen ons eigenlijk niet anders dan de hangjongeren nu.
's Woensdags en 's zaterdags werd er in mijn Graafse tijd gewandeld, naar het Veldje (ruim een kilometer van het instituut gelegen) of langs een route door het boerenland. Voorbij Het Veldje lag een zandverstuiving, de Gasselse Bergen. Daar gingen we ook weleens heen. Dat wandelen ging in Grave groepsgewijs, in ieder geval in mijn leeftijdsgroep. Je liep met z'n drieën naast elkaar. Eén frater liep voorop, een andere frater sloot de rij.
's Winters werd als het ging vriezen het Stenen Kistje ondergespoten. Dat was een flinke binnenplaats, grenzend aan onze recreatiezaal. Daar heb ik schaatsen geleerd.
De recreatiezaal en de buitenspeelplaats boden genoeg mogelijkheden voor ontspanning. Zocht je tijdens de pauzes toch liever het museum of een klaslokaal op, dan vond men dat ook goed.
Als mijn ouders en mijn broers op een zondag op bezoek kwamen, ging ik met mijn broers Grave in; naar de kanonnen aan de Maas kijken of een frietje eten.
In Nijmegen kwamen mijn ouders minstens een paar keer per kwartaal op bezoek; soms kwam er een broer of zus mee. Mijn broers en zus bezochten me later ook zelfstandig. Die kwamen op de brommer.
In Grave ging ik enkel met de reguliere schoolvakanties naar huis, herfst-, Kerst-, Paas- en zomervakantie; misschien ook met Pinksteren. In Nijmegen mochten we ook in het weekeinde naar huis. Ik kon daar pas gebruik van maken toen ik alleen kon reizen. Ik ging dan ook wel met de trein terug. Ik sprak dan met andere jongens af die in Eindhoven dezelfde trein zouden nemen. Toen mijn ouders een auto hadden gekocht, werd ik vaak met de auto teruggebracht. Toen er nog een andere jongen uit Nuenen op het instituut kwam, kon ik weleens met hem meerijden, zijn vader had een Fiatgarage. In mijn laatste jaren op het instituut bracht ik af en toe het weekeinde in Nijmegen door om met mijn vrienden van school op stap te kunnen. We bezochten regelmatig popconcerten. Het gebeurde ook wel dat instituutsgenoten met mij mee naar huis gingen of dat ik met hen meeging.

Slaapzaal - Ziekenzaal


In Grave hadden we op de eerste verdieping de slaapzaal, een open slaapzaal. Daar stonden vier rijen van wel 20 bedden. De blinde jongens sliepen aan een andere kant dan de slechtziende jongens. In het midden stonden de wasbakken. Er waren twee rijen wasbakken tegenover elkaar kiepbaar aan een afvoergoot bevestigd. Om een wasbak te legen, moest je hem omhoog zetten. Dat moest je met beleid doen, want deed je dit te langzaam of juist te snel, dan kwam het water naast de afvoergoot terecht. Bij je bed had je een nachtkastje waarin onder meer je pispot stond. 's Ochtends werden de pispotten door een frater geledigd. Eenmaal per week moesten we in bad. Geregeld stommelde August over de slaapzaal, een doofstomme man die je deed schrikken met zijn oergeluiden. Wij kleintjes waren doodsbang van hem. Hij was dan op weg naar de wc of de ziekenzaal.
Die ziekenzaal lag achter de slaapzaal. Ik heb daar een tijd met gewrichtsreumatiek gelegen. De ziekenfrater heette heel toepasselijk Valerianus. Ik heb er een saaie tijd doorgemaakt; er kwam niemand op bezoek. De beschikbare radio bood alleen klassieke muziek. Er was nog wel wat speelgoed. Ik denk dat het aanbreken van de vakantietijd er de oorzaak van was dat ik op een zeker moment naar de kinderafdeling van het ziekenhuis in Geldrop ben overgebracht. Daar heb ik ook meerdere weken doorgebracht. Het was er echter minder saai; ik lag immers op de kinderafdeling. Mijn ouders kwamen bovendien elke dag op bezoek. Ik heb daarna van die kwaal trouwens nooit meer last gehad.

Wandelen - Sportbeoefening


In Grave was ik nog te jong om alleen op stap te mogen. Van mijn tijd in Nijmegen herinner ik me geen groepswandelingen. Misschien ging men met de kleintjes nog wel groepsgewijs wandelen, maar bedenk dat er op het terrein zelf al heel veel te doen was. Het ging er in Nijmegen op alle gebied veel vrijer aan toe.
In Grave hadden we een sportveld. Dat werd vooral voor gymnastiekles gebruikt. Zwemmen konden we in De Wijnberg; zoals eerder gezegd. In Nijmegen hadden we een eigen zwembad en ook weer een sportveld. Daar werd aan atletiek gedaan. Jaarlijks werd er onderling een toernooi gehouden. Door slechtzienden werd er gevoetbald. Die speelden wel tegen groepen uit de omgeving, bijvoorbeeld van Werkenrode, een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Er waren jongens die op judoles gingen. Daar hoorde ik niet bij. In de gymnastiekles werd voor balspelen de rinkelbal gebruikt. Had de gymleraar een luie dag (wat niet zelden voorkwam), dan liet hij ons zitvoetbal doen. Dat ging er hard aan toe maar ik stond mijn mannetje wel.

Nijmeegse vrijheid


In Nijmegen kregen we veel vrijheid. We mochten daar op het hele terrein komen. We mochten ook het terrein af. Ik liep toen zonder witte stok, ook buiten het terrein. De stok gebruikte ik wel als ik naar de havo ging of op reis. Op het instituutsterrein liep niemand met een stok, behalve onder de stoklooples. We hadden een grote speeltuin tot onze beschikking en er was bos. Op het terrein waren - behalve op het sportveld - geen bijzondere mobiliteitsvoorzieningen aangebracht. We konden ons heel goed ook zonder zulke voorzieningen redden. Ik reed zonder hulp met de pony onder het zadel over het terrein. Als ik met de pony het terrein afging, waren er zienden bij me.
Ik was graag met de dieren bezig. Ook in Nijmegen. Voordat ik naar school ging, bracht ik een pony naar de wei. Hij stond daar aan een ketting. Die taak wisselde ik met anderen af. Ik had niettemin een streepje voor, omdat mijn vader de pony had geleverd en ik er verstand van had. Een andere liefhebberij was het drummen. Maar tv-kijken deden we ook en we hebben zelf een beatkelder gemaakt.
Toen ik op de mavo zat, werd er dansles georganiseerd. De meisjes kwamen aanvankelijk naar het instituut toe. Later gingen wij met de bus naar de dansschool; soms ook wel te voet.

Godsdienstbeoefening – Terugloop aantal fraters - Hoogtijdagen


In mijn Graafse tijd hoefden we nog maar een paar keer per week naar de Mis. 's Zondags moesten we ook naar het Lof. We hadden natuurlijk godsdienstles. Retraites werden er niet meer gehouden.
In Nijmegen was er nog wel een kapel, maar daar kwamen we algauw alleen nog in het weekeinde. Later mochten we ook elders kerken. Daar maakten we natuurlijk misbruik van. De godsdienstleraar (pastoraal werker) probeerde buiten de les nog wat aan gespreksgroepen te doen. Daar bestond niet veel animo voor.
Ik heb tijdens mijn verblijf in Nijmegen de geleidelijke vermindering van het aantal fraters meegemaakt. Door de keuze voor paviljoens met kleine groepen leerlingen waren er echter meer groepsleiders nodig dan in Grave. De algemeen directeur was in mijn tijd een frater; de schooldirecteur en de internaatsdirecteur waren leken. Het aantal vrouwelijke personeelsleden groeide. Viel er een frater weg, dan werd die door een leek vervangen.

Uit Grave herinner ik me Sinterklaas, de kerstviering, toneelvoorstellingen, revues. Er werden ook voorstellingen door leerlingen zelf verzorgd. In Nijmegen werd ook aan Sinterklaas gedaan. Anders dan in Grave maakten we hier voor elkaar surprises. Daarvoor mochten we van het handarbeidlokaal gebruikmaken. Met andere jongens deed ik ook aan wandeltochten mee. Ik heb er nog medailles van bewaard. Buiten de kerstviering kan ik me geen katholieke feestdagen herinneren.

Dagindeling


In Grave was het nog heel gestructureerd. De maaltijden gebruikten we groepsgewijs. Dat zal in Nijmegen bij de kleintjes ook nog wel zijn geweest, maar bij de grotere jongens kon je in Nijmegen in zekere zin zelf uitmaken wanneer je at. Je moest je broodmaaltijden zelf klaarmaken. De leiding van de groepen zorgde voor de ingrediënten van de broodmaaltijden. Er was een frater die deze in een soort provisiekamer beheerde. De warme maaltijden werden vanuit de centrale keuken aangevoerd. Daar moest je snel bij zijn, anders was het op. Toen ik buiten het instituut naar de havo ging, had ik geen gelegenheid om 's middags op het instituut warm te eten. Ik maakte 's ochtends bij het ontbijt mijn lunchpakketje klaar. 's Avonds moesten de havoklanten maar zien of er nog middageten over was en opgewarmd kon worden. Dat was in de regel enkel het geval als men de maaltijd niet zo lekker had gevonden.
Voor degenen in Nijmegen die een eigen kamer hadden, waren er geen strenge regels voor het opstaan en naar bed gaan.
Uit mijn mavotijd in Nijmegen herinner ik me dat er aanvankelijk een paar keer per week 's avonds verplichte studie-uren waren. Later werden we helemaal vrij gelaten in het bepalen wanneer we ons huiswerk maakten.

Stimulansen


Ik heb het gevoel dat op Sint-Henricus buiten het onderwijs vooral aandacht werd besteed aan het sporten, de muziekbeoefening en het dansen. Verder ging het toch vooral om het eigen initiatief van de leerlingen. De eigen initiatieven werden wel gesteund, zowel bij de muziekbeoefening als bij de sport. In Grave heeft frater Florentianus een band opgericht waarin alle jongens van de groep blinden in de lagereschoolleeftijd iets te doen hadden. Daar heb ik ook in meegespeeld. In Nijmegen heb ik in een beatbandje gedrumd. Met de harmonie en de beatband traden we af en toe buiten het instituut op. Van de band van frater Florentianus herinner ik me een uitvoering bij de trouwerij van een leidster.

Contact met zienden - Bewegingsvrijheid


In Grave was er in het algemeen geen gelegenheid om zienden te ontmoeten, buiten de muren van het instituut bedoel ik. In Nijmegen had ik contacten met mensen van buiten het instituut door de dansles, het ponyrijden en de havo.
In Nijmegen was ik heel vrij. Toen ik 15 was mocht ik alleen de stad in om grammofoonplaten te kopen.
In Paviljoen 6 waren de ziekenboeg en de groep De Brug ondergebracht. Daar ontvingen we klasgenoten van de havo als er een tussenuur was.
Als ik zondagsavonds van thuis terugkwam, kon het zonder problemen voorkomen dat ik met een paar andere jongens ergens een pilsje ging drinken. In de weekeinden dat ik in Nijmegen bleef, waren we vrij om de stad in te gaan, naar optredens van bandjes bijvoorbeeld. Ik kende ze allemaal. Dat uitgaan liep weleens anders af dan we ons hadden voorgesteld. Een keer was ik met een andere jongen van het instituut met twee jonge grietjes naar een concert van Armand geweest. De meisjes waren veel later thuisgekomen dan was afgesproken. Hun ouders, het waren zusjes, hebben toen frater Gervasius, de directeur, opgebeld om hun beklag te doen. Ik ben toen uit bed gehaald om eens even verantwoording af te leggen.

Opgroeien buiten het gezin


Ik heb niet het gevoel gehad dat ik van thuis vervreemd raakte, ook al ging ik de eerste jaren alleen tijdens de vakanties naar huis. Ik kwam thuis, deed andere kleren aan en ging weer de deur uit, naar neven of vrienden. Mijn moeder liet wel merken dat ze had verwacht dat ik na de paar maanden afwezigheid behoefte aan haar gezelschap zou hebben. Op latere leeftijd heb ik me wel gerealiseerd dat ik een onderscheid maakte tussen mijn leefomgeving in Nuenen en die in Nijmegen: In het eerste geval waren het boerenjongens, in het tweede geval meer stadse mensen. Ik voelde me echter in beide leefomgevingen thuis. Die werelden werden in zomervakanties zelfs verbonden. We gingen dan in Renesse kamperen; daar kwamen jongens van het instituut, ziende jongens en meisjes van de havo en jongens uit Nuenen bij elkaar.
Ik werd onder de vakanties wel door mijn ouders verwend; ik was trouwens ook de jongste van de kinderen. Laatst sprak ik een schoolgenoot van me, een jongen van Henricus, die zich nog goed herinnerde dat mijn moeder op mijn verjaardag naar Nijmegen kwam en me dan meenam naar een speelgoedwinkel waar ik iets mocht uitzoeken en bij de Chinees iets met me ging eten. Dat was voor hem en anderen wel iets om jaloers op te zijn. Ik heb niets gemerkt van jaloezie bij mijn broers en zussen. Ik werd anderzijds niet ontzien. Ik moest flink mijn best doen, want op de boerderij lag voor mij geen toekomst, terwijl ik wel een boerenhart had. Ik heb niet het idee dat ik door mijn langdurig verblijf op een internaat een bijzondere plaats in het ouderlijke gezin innam.

Contact met medeleerlingen en personeel


Ik had goede contacten. Ik had ook echte vrienden onder de jongens. Ruimte voor sentimentaliteit was er echter niet. De huilebalken hadden het er moeilijk.
Mijn contact met het internaatspersoneel was goed. In de regel had ik ook goed contact met het onderwijzend personeel. Ik had weleens mot met een leerkracht, dat wel; bijvoorbeeld over huiswerk. Als het heel erg was, werd ik naar de schooldirecteur gestuurd. Kees Dominicus heette hij. Ik wilde niet dat dat aan mijn ouders werd verteld, want dan zou ik er nog een straf overheen krijgen, want de fraters waren heilig; die stonden in hun ogen in rangorde net onder God. Ik heb in latere contacten met de directeur wel gemerkt dat hij waardering voor me had. Het gedrag dat hij uit opvoedkundig oogpunt moest bestraffen, zou mij in mijn verdere leven goed van pas komen, wist hij. De vorm van de straf herinner ik me niet. Misschien bleef die beperkt tot een flink standje.

Contact met andere blindeninstituten


Toen ik in de eerste klas van de mavo zat, zijn we bij Bartiméus in Zeist op bezoek geweest. Daar waren ook leerlingen van de andere Nederlandse instituten. Ik geloof dat we daar een hele week hebben doorgebracht. Tot het programma behoorde zelfs een vliegtochtje. Later zijn we naar Duitsland geweest, waar we zowel Duitse als Belgische blinde en slechtziende leerlingen hebben ontmoet. Daar werden lezingen gehouden. Ik geloof dat daar wel honderden leerlingen bij elkaar waren. Het verblijf daar duurde in ieder geval een paar dagen.

Vakantie


Tijdens de vakanties kon ik me goed vermaken. Er was op de boerderij natuurlijk altijd werk; ik hielp mijn vader of mijn broers. Daarbij komt dat ik thuis een eigen pony, later een paard had. Zolang ik in de buurt bleef, kon ik in mijn eentje rijden. Met de jongens uit de buurt ging ik de bossen in. We bleven dan weleens een hele dag weg. Ik ging ook alleen of met anderen het dorp in, een frietje eten of een biertje drinken. Aan verveling kwam ik niet toe. Ik vermaakte me prima. Toch viel me de overgang naar het instituut, na de vakanties, me niet moeilijk.
Onze lerares Frans heeft haar drie leerlingen, inclusief mij, een keer met haar lelijk eendje mee naar Frankrijk genomen. Dat was een leuke onderneming, dat begrijp je wel. Ze had educatieve bedoelingen; voor ons was het vakantie.

Niet streng


Er waren wel wat orderegels, maar daar heb ik geen last van gehad. De dwang om je bord leeg te eten, was heel vervelend, maar ik heb niet gemerkt dat er geslagen werd. In Nijmegen heb ik zelfs geen belemmeringen op het gebied van roken ervaren.
In Grave hadden we te maken met een systeem van punten voor gedrag en ijver. De eerste paar jaar kreeg ik hoge punten, negens en tienen. Dat leverde aan het eind van het jaar een presentje op. Maar het was in één keer gedaan met de hoge punten en kreeg ik alleen nog maar onvoldoendes. Ik heb niet kunnen achterhalen wat daar de oorzaak van was. Degene die de punten uitdeelde was en bleef frater Florentianus. Een gehoorzaam jongetje was ik trouwens niet, evenmin een braaf jongetje. Ik had al gauw gemerkt dat je niet onderaan in de pikorde moest staan. Ik heb me daardoor ook wel schuldig gemaakt aan het pesten van medeleerlingen. De jongens die wel laag in de pikorde stonden hadden het denk ik echt slecht, omdat die 24 uur per dag in dezelfde omgeving zaten.

Volwassen blinden en slechtzienden


In Grave woonden er enige volwassenen blinden en slechtzienden op of nabij het instituut. In Nijmegen woonde alleen de blinde telefonist op het instituutsterrein. Deze had een kamer in De Brug.

Werkvoorzieningen


In Grave waren er werkplaatsen voor volwassen blinden en slechtzienden, namelijk een manden- en een borstelmakerij en een weverij. In Nijmegen was er wel een boekbinderij, maar dat was een leerwerkplaats.

Drukkerij – Bibliotheek – Bakkerij – Dienstverleners


In Grave waren een brailledrukkerij en een bibliotheek geïntegreerd in het blindeninstituut. In Nijmegen hadden de drukkerij en de bibliotheek samen een afzonderlijk gebouw. In Grave hadden we een eigen bakkerij; in Nijmegen niet.
Ik herinner me uit mijn Nijmeegse tijd een tandarts, een oogarts en een psycholoog als dienstverleners die op het instituutsterrein spreekuur hielden. Ik kan me wat dit betreft niets uit mijn Graafse tijd herinneren.

Blindenbond - Geleidehonden


Ik heb in mijn instituutstijd niets gehoord over het bestaan van een blindenbond. Over geleidehonden werd wel gesproken. Onder ons bestond de opvatting dat een handige blinde geen hond nodig had. Onder handig werd verstaan dat men zich met de stok kon redden.

Goede keuze


Ik ben blij dat mijn ouders mij naar een blindeninstituut hebben laten gaan. Ik heb daardoor een goede opleiding genoten. Het internaatsleven heeft mij geen problemen bezorgd; ik kon me goed aanpassen. Ik beschouw het als een voordeel dat ik een leefomgeving had waar een visuele handicap gewoon was. We waren gelijkwaardig. Ik denk dat dit een minder beschermde situatie was dan die waarin de meeste blinde en slechtziende kinderen sinds de jaren tachtig terechtkomen: degenen die naar de gewone school gaan en in het ouderlijk gezin blijven wonen. Misschien lag in ons geval wel meer het gevaar op de loer dat we behept raakten met aanwensels, zoals onbewust met je hoofd zitten draaien. Ik geloof dat ik daar geen last van heb gehad. Ik sloot me dan ook niet af voor de wereld van de zienden. Ik probeerde te weten te komen hoe en wat zij deden. Hoewel ik niet kon zien, wilde ik wel de indruk wekken dat ik mensen aankeek als ik met ze in gesprek was. Ik wilde ook zoveel mogelijk meedoen met de zienden. Het is daarom niet gek dat ik een crossbrommer wilde hebben. Die kreeg ik gelukkig ook en die heb ik bovendien gebruikt. Ik had het voordeel dat ik me goed kon oriënteren. Door mijn verblijf op het blindeninstituut ben ik tamelijk gemakkelijk aan werk gekomen en ik weet dat veel medeleerlingen ook goed terechtgekomen zijn.



terug naar de beginpagina van interviews
terug naar de beginpagina van de website