Interview met Ben Clazing over zijn jaren op het R.K. Blindeninstituut "Sint Henricus" te Grave (1951-1964)



Verantwoording
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van per e-mail voorgelegde en beantwoorde vragen. De e-mailwisseling is in november 2014 afgesloten.

Geïnterviewde:
Naam: Ben (B.W.M.) Clazing
Geboortedatum: 19 juli 1945
Geboorteplaats: Santpoort (gemeente Velsen)

Interviewer: Loek Meijer (www.pengaarde.nl)

Algemeen

a. Wanneer ben je visueel gehandicapt geworden? In welke mate was je blind of slechtziend? Heeft zich wat dit betreft nog een ontwikkeling voorgedaan?


Vanaf mijn geboorte was ik zeer slechtziend door Retinitis pigmentosa en in de loop van de jaren is mijn gezichtsvermogen tot bijna blind teruggegaan. Tot 1975 heb ik met een sterke loupe kunnen lezen. Daarna heb ik tot 1983 nog veel nut gehad van een beeldschermloupe maar daarna lukte ook dat niet meer. Tien jaar later kreeg ik mijn eerste PC (DOS) met brailleleesregeltje van 20 karakters.

b. Had je broers en zussen?


Ik heb één broer en twee zussen. Mijn jongste zus is ook bijna blind.

c. Wanneer ben je naar Sint Henricus gegaan?


Toen ik zes was ben ik naar het instituut in Grave gegaan.

d. Heb je eerst nog op De Wijnberg gezeten?


De kleuterschool heb ik in mijn geboortedorp bezocht. Ik heb dus niet op De Wijnberg gezeten.

e. Tot wanneer ben je op Sint Henricus gebleven?


Tot mijn achttiende.

Onderwijs


a. Welk onderwijs was op het instituut beschikbaar?


Naast de lagere school (basisonderwijs) was er een lts (lagere technische school). De andere mogelijkheid voor vervolgonderwijs was drie van de vier klassen van de ulo (uitgebreid lager onderwijs). Voor de vierde klas ging je naar de stadsschool.
Hiernaast was er ook de zogenoemde kantooropleiding. Door de komst van de lts en de ulo was het aantal leerlingen dat deze volgde sterk verminderd.

b. Was er gelegenheid om vanuit het instituut regulier onderwijs te volgen?


In mijn tijd niet. Een enkeling ging in plaats van of na de ulo naar de hbs of het gymnasium, maar dat gebeurde dan van thuis uit.

c. Hoe groot waren de klassen?


De klassen waren niet groter dan zo'n twaalf leerlingen en in het vervolgonderwijs vaak nog kleiner.

d. Werd er verschil tussen blind en slechtziend gemaakt?


Tot het schooljaar 1953-1954 leerden alle kinderen op de lagere school braille. Daarna ontstond de splitsing voor de lagere school in blinden- en slechtziendenonderwijs.

e. Wat voor onderwijspersoneel was er?


In eerste instantie werd er alleen les gegeven door Fraters van Tilburg. Wel was er vanaf 1952 een gymnastiek leraar die leek was. Het was geloof ik in 1958 dat er voor het eerst een onderwijzer op de lagere schol voor slechtzienden kwam die geen frater was. Dat was de heer Van Lith. Eind vijftiger jaren kwamen er naast een frater ook twee leken-leerkrachten op de lts. Begin zestiger jaren kwamen de eerste onderwijzeressen voor de laagste klassen van de lagere school; ook leken.

f. Waren er blinden en slechtzienden onder het onderwijspersoneel?


Niet als klassenleraar. Wel was er de blinde frater Rudolf die individueel onderwijs gaf. Van hem heb ik een spoedcursus Nederlands Eenheidskortschrift gekregen ter voorbereiding op de cursus stenografie in braille.

g. Werd er muziekles (theorie, praktijk) gegeven?


Op de lagere school werd er, zoals toen gebruikelijk was, door de klassenonderwijzer zangles gegeven. Ook was er voor leerlingen waarvan men dacht dat die talent hadden, de mogelijkheid om muziekles te krijgen op een blaasinstrument of piano. De leraar was meneer Extijn. Frater Francesco had een jongenskoor. Daarbij werd door hem aandacht besteed aan muziekschrift in braille of zwartdruk. Als je een muziekinstrument ging bespelen dan werd die kennis verder uitgewerkt. Het jongenskoor trad ook op tijdens kerkdiensten en werd dan op het orgel begeleid door de heer Fettelaar die ook intern woonde.

h. Wat werd er in de gymnastiekles gedaan?


De gym werd gegeven door meneer Niessen en bestond binnen uit grondoefeningen, touw- en paalklimmen, hoogspringen; het gebruik van toestellen zoals rekstok, ringen, ladder, wandrek, bok, paard, brug en evenwichtsbalk.
Buiten, op het sportveld, behoorden ver springen, polsstok hoogspringen, hardlopen, kogelstoten, medicijnbal slingeren, discus- en speerwerpen tot de mogelijkheden.

i. Werd er mobiliteitstraining gegeven?


Vanaf de zestiger jaren gaf de heer Niessen ook les in stoklopen. Dat gebeurde ook in Grave waar we de weg leerden met behulp van een stadsplattegrond in reliëf die op initiatief van onze medeleerling Jac Peeters door frater Laurent van de lts was vervaardigd.

j. Werd er anderszins de zelfredzaamheid gestimuleerd?


Voor zover ik me kan herinneren was dat niet het geval.

k. Welke specifieke leermiddelen werden er gebruikt?


Vooral voor slechtzienden werden er speciale leermiddelen ontwikkeld om hun visuele mogelijkheden beter te leren benutten. Zo werden er door frater Michaël pakketten ontwikkeld waarbij aan de hand van een beschrijving een bijbehorend plaatje moest worden gezocht. Ook maakte hij veel legpuzzels die je in een lijst op een afbeelding van gelijke grootte kon leggen. Voor blinden waren er leermiddelen in reliëf zoals landkaarten en een wereldbol. Echt speciaal was het Graafse rekenbord. Dit heeft vijfhoekige gaatjes waarin staafjes met twee verschillende uiteinden gezet kunnen worden zodat er tien standen afgelezen kunnen worden. Ook was er een collectie van opgezette dieren waaronder zelfs een tijger.

l. Hoe zag je eigen onderwijstraject op het instituut eruit?


De lagere school begon ik met braille. Toen het slechtziendenonderwijs van de grond kwam werd ik daarnaar overgeplaatst, hoewel ik daar eigenlijk te weinig voor zag. In de lagere klassen werd er veel met leermiddelen in grotere letter gewerkt die ik met moeite kon lezen. Gewone druk heb ik nooit zonder sterk vergrootglas kunnen lezen.
Na de lagere school kwam ik op de ulo. We kregen er ook les in typen, zodat we zo ons huiswerk konden maken. In de derde klas ben ik op eigen initiatief weer op braille studieboeken overgestapt omdat het lezen met loupe toch te inspannend werd.
Tenslotte heb ik nog een jaar de kantooropleiding gevolgd. Die bestond naast het behalen van een diploma voor sneller typen en braillesteno uit Nederlandse en Engelse handelscorrespondentie. In de portierskamer stond een kleine huistelefooncentrale. Sommige jongens mochten daar eens per week 's avonds een uur dienst doen als portier en telefonist. Ik was één van die jongens. Overdag werd deze taak uitgeoefend door een blinde man die in dienst was van de Le Sage ten Broek Bibliotheek. Dat was Ben Topi. De centrale viel onder frater Franciscus, de portier.

m. Hoe werd je op het verlaten van het instituut voorbereid?


Naast de schoolopleiding en mobiliteitstraining kregen we de laatste jaren dansles waarvoor meisjes uit Grave werden binnengehaald.

n. Heb je de indruk dat je voldoende op de "ziendenmaatschappij" was voorbereid?


Ik heb het gevoel dat ik me redelijk goed heb kunnen redden. Nadeel van het internaatssysteem is wel dat je na terugkeer thuis geen vriendenkring hebt. Via het werk heb ik dat wel weer wat kunnen inhalen. Ik woonde de eerste jaren bij mijn ouders en kreeg werk bij de gemeente Velsen. Nadat ik mijn latere vrouw (ook blind) had leren kennen lukte het om een baan te krijgen als telefonist in Den Bosch, waar zij al een appartement had. Huisvesting was dus geen probleem.

Inrichting internaat

a. Waren er aparte groepen voor blinden en slechtzienden?


Vanaf de zomer van 1955 was dat het geval voor jongens in de lagere school leeftijd.

b. Waren de groepen naar leeftijd ingedeeld?


In eerste instantie kwam ik in een groep van zo'n zestig kinderen van zes tot ongeveer vijftien jaar. Toen er voor de lagere schoolleeftijd dus een splitsing werd gemaakt in blinden en slechtzienden kwamen er vanaf het voortgezet onderwijs kleinere leeftijdsgroepen. Blinden en slechtzienden kwamen daar weer bij elkaar.

c. Hoe groot waren de groepen?


Na de splitsing omvatten de jongste leeftijdsgroepen elk zo'n veertig kinderen. De groepen vanaf het vervolgonderwijs waren niet groter dan vijftien tot twintig jongens.

d. Waren er blinden en/of slechtzienden onder het internaatspersoneel?


Er waren twee slechtziende mannen die voor de jongere jongens de bedden opmaakten en de po's leegden.

e. Hoe zag je leefomgeving eruit?


Van het begin herinner ik me vooral de grote zalen en de 'lange gang' waar door veel kinderen ook behoorlijk hard werd gelopen. kwam je dan met vakantie thuis dan leek alles weer heel klein. De speelplaats van de kleine kinderen had twee grote afdaken, 'loodsen' genoemd, waaronder je ook bij regenachtig weer kon buitenspelen. De slaapzaal voor de kleintjes bestond uit twee keer twee rijen van 12 bedden met er tussenin de wasgelegenheid. De groteren sliepen op zolders met chambrettes. Over de trappen werd vaak hard gerend, liefst met twee treden tegelijk. Ook was er een flinke tuin maar daar kwamen wij niet zo veel. Interessant waren de vruchten die er geoogst werden zoals rode besjes, tamme kastanjes en hazelnoten. Helemaal achterin was een flinke hoek afgezet voor het kerkhof. Daar werden fraters en oudere blinden die op Sint Henricus waren blijven wonen begraven. Ging het om iemand die inde harmonie had gespeeld, dan werd hij onder het spelen van een treurmars naar zijn laatste rustplaats begeleid.

Internaatsleven

a. Welke recreatiemogelijkheden waren er beschikbaar?


Binnen: Naast eigen speelgoed was er materiaal beschikbaar zoals spellen, Meccano en Lego. Er waren speelkaarten die, zo nodig, van brailletekens waren voorzien. Ook was er jeugdlectuur in braille (Le Sage ten Broek Bibliotheek) en in grootletter beschikbaar.

Buiten op de speelplaats: Schommels, wip, vliegende hollanders, stelten, steppend en rolschaatsen. In strenge winters werd een ingebouwde speelplaats, het 'stenen kistje' onder water gezet zodat er een ijsbaan ontstond. Daar kon je de beginselen van het schaatsen onder de knie krijgen. In plaats van te wandelen werd er dan ook door ons in Grave op de Raam geschaatst.

Ruim 1 kilometer in de richting van Gassel had Sint Henricus een eigen speelterrein. Door de jongere kinderen werd daar regelmatig in groepsverband naar toe gewandeld. Er was daar een voetbalveld en een vijver. Daarin kon je wat zwemmen, peddelen met kano's en een stalen schuit. Eind vijftiger jaren werd de 'tent', een golfplaten bergruimte, vervangen door een stenen gebouwtje met daaraan vast een rijtje kleedhokjes.

b. Werd er groepsgewijs gewandeld?


Dat was voor jongeren meestal op woensdag- en zaterdagmiddag inderdaad het geval. De ouderen wandelden zonder begeleiding in kleine groepjes.

c. Werd er aan sport gedaan?


Door slechtzienden werd er wel aan tafeltennis en biljarten en voetbal gedaan. Ook werd er wel op een speelplaats door blinden met een slechtziende keeper gevoetbald.

d. Werd er aan muziekbeoefening gedaan?


Ik noemde al de muzieklessen. Ook in de vrije tijd werd er veel aan muziek gedaan. Er was een jongenskoor onder leiding van frater Francesco die ook een paar jaar een blokfluitorkestje heeft geleid. Verder hadden we een harmonie die voor het grootste deel uit leerlingen bestond en een mannenkoor voor de liturgie onder leiding van frater Michaël. Eind vijftiger jaren werd er een profaan mannenkoor opgericht dat onder leiding stond van juffrouw Van Boord die ook individueel zangles gaf. Vanaf je achttiende jaar kon je eventueel vandaaruit doorstromen naar de Gemengde Zangvereniging Grave die de eerste jaren ook door haar werd geleid. Voor slechtzienden was er een drumband. Tenslotte mag niet vergeten worden dat er ook door de blinde Toon van Rooij piano- en accordeonles werd gegeven en de eveneens blinde Toon Simons gaf les op de knoppenaccordeon. Op zondagavond moesten de grotere kinderen van 7 tot 8 uur verplicht naar klassieke muziek luisteren waar door frater Michaël platen werden gedraaid met toelichting. Velen vonden daar niets aan. We hadden meer belangstelling voor populaire muziek die destijds steeds meer via de radio te beluisteren was.
Aan het eind van het schooljaar werd er ook wel een muzikale ontmoeting georganiseerd tussen Sint Henricus en de Wijnberg (internaat en school voor de meisjes).
Aan al die vormen van muziekbeoefening heb ik zelf meegedaan (jongenskoor, mannenkoren, harmonie en zelfs als blazer bij de drumband).

e. Mocht er bezoek worden ontvangen?


Niet zo veel. Tenzij het niet anders kon alleen op zondag zodat je geen school verzuimde.

f. Hoe vaak en hoe lang mocht men op weekeinde/vakantie?


De eerste jaren waren er alleen de gebruikelijke schoolvakanties. Vanaf 1954 kregen we ook een week herfstvakantie en begin zestiger jaren werd de Paasvakantie wat ingekort om een week Pinkstervakantie te kunnen invoeren.
Het een weekendje naar huis gaan was later alleen weggelegd voor hen die niet zo ver weg woonden. Wel waren er op den duur ook enkele zogenoemde externen die elke dag van huis op Sint Henricus naar school kwamen.

g. Wat werd er aan godsdienstbeoefening gedaan?


Heel veel. Tot 1960 elke dag naar de Mis, later nog vier keer per week. 's Zondags naar het Lof. In mei en oktober was er elke dag lof met rozenkransgebed. Bij de groepen vanaf het voortgezet onderwijs werd ook elke avond gezamenlijk de rozenkrans gebeden. Bij sommige gelegenheden waren er nog speciale vieringen. Dan had je voor de groteren nog elk jaar een driedaagse retraite. Naast de gebruikelijke mis mochten we dan overdag niet praten en moesten we boeken over heiligenlevens lezen.

h. Welke hoogtijdagen (niet alleen religieuze) waren er?


De verjaardag van de directeur, frater Theofaan, werd uitgebreid gevierd. Dat was op 2 februari en werd besloten met een cabaretachtige avond, verzorgd door een groep uit Waalwijk onder leiding van Van de Muizenberg. Daar was een blinde pianist bij, Piet Mulders genaamd.
Als een frater een kloosterjubileum vierde, dan werd er een receptie gehouden met veel muziek.
Op een zondag in juni werd in Grave groots Sacramentsdag gevierd met een processie. Daaraan werd ook door ons deelgenomen.
Ik heb goede herinneringen aan de Sinterklaasvieringen. Voor de jongere kinderen kwam de Sint later in de middag. Er werden dan wisselspreekkoren uitgevoerd en de bekende liedjes gezongen, begeleid door een kleine afvaardiging van de harmonie. Op 6 december hadden we geen school en waren er voor ieder de pakjes die in de gymzaal op lange tafels stonden.
In 1959 werd het eeuwfeest van het instituut gevierd met als hoogtepunt de uitvoering van de opera Der Freischütz van Karl Maria von Weber door de Gemengde Zangvereniging Grave, aangevuld met leerlingen van Sint Henricus en het meisjesinstituut De Wijnberg.

i. Hoe was de dagindeling?


Om zeven uur werden we gewekt. Na de Mis het ontbijt, nog even spelen en om negen uur naar school; om kwart voor elf speelkwartier. Om twaalf uur de warme maaltijd met soep, vlees, aardappelen en groente. Vrijdags werd de soep vervangen door pap en het vlees door vis. 's Zondags kregen we pudding toe. Om twee uur weer naar school en om half vijf brood uit het vuistje. Na het avondeten gingen de kleinsten om zeven uur naar bed. Voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs was er nog een verplicht uur voor huiswerk. De avond was verder vrij in te vullen. We luisterden graag naar hoorspelen en voor de slechtzienden was er al vrij snel de TV. Er werd wel op gelet welke omroepvereniging er uitzond want vooral de VARA was niet in tel.

j. Waren er (huis)dieren?


Er zijn periodes geweest dat er bij een groep een hond was maar echt interessant werd het in mei. Dan werden bij de Maasbrug de vogelnesten leeg gehaald. De jonge kauwen werden dan naar Sint Henricus gebracht waar jongens ze door middel van voer aan de vinger tam maakten.

k. Werden er bepaalde dingen (buiten het onderwijs) gestimuleerd?


Lezen werd voor blinden begeleid door frater Rudolf en voor slechtzienden was er ook een schoolbibliotheek in de klas van frater Michaël. Bij droog weer moesten we veel buiten spelen. Naast de serieuze muziekbeoefening hadden we een bandje voor populaire muziek bestaande uit Antoon Spijker (piano) Gerrie te Vruchte (klarinet) Pieter Zeelen (drums) en zelf speelde ik cornet. Voor jongeren werd er onder leiding van frater Fidelis en voor ouderen onder leiding van frater Gualbertus toneel gespeeld. Dan was er voor de ouderen nog een debatingclub waaraan ook meisjes van de Wijnberg deelnamen. Zelf ben ik daar geen lid van geweest.

l. Waren er contactmogelijkheden met zienden buiten het instituut?


Die waren er nauwelijks. Als je wat ouder was en niet meer in de groep hoefde te wandelen, dan kon je zelf wel voor kleine boodschappen naar de stad gaan. Je moest wel altijd toestemming hebben om van het terrein af te gaan.

m. Op welke leeftijd mocht men alleen op stap?


Vanaf ongeveer veertien jaar mochten we zonder begeleiding het instituut uit, maar we moesten toch minimaal met z'n tweeën zijn.

Persoonlijke ervaringen

a. Hoe ben je op het verblijf op het instituut voorbereid?


Ik ben er niet op voorbereid.

b. Hoe ervoer je de plaatsing buiten het gezin?


In het begin miste ik vooral mijn moeder bij het naar bed gaan. Nieuwe kinderen werden in mijn tijd door de groepsgenoten niet erg hartelijk ontvangen. Vroeg je iets aan een wat oudere jongen dan was het antwoord: "Mmm.., nieuweling". Maar al snel raakte ik gewend en had ik weinig last meer van heimwee.

c. Hoe was het onderlinge contact met medeleerlingen?


Heel gewoon. Je had vrienden en soms had je natuurlijk ook ruzies.

d. Hoe was het contact met het internaats- en onderwijspersoneel?


Dat varieerde van neutraal tot vriendelijk. Aan sommigen had je een hekel.

e. Kreeg je bezoek van ouders/familie?


Driemaal per jaar en bij bijzondere gelegenheden zoals Eerste Communie en Plechtige Communie (hernieuwing van de doopbelofte).

f. Had je voldoende recreatiemogelijkheden?


Zeker wel, want ik herinner me niet dat ik me verveelde.

g. Wat waren je liefhebberijen?


Ik had toen ik elf was al een eigen radio die mijn vader zelf had gebouwd. Toen er bij onze groep een bandrecorder kwam hoorde ik tot de weinigen die daarmee om mochten gaan. Later leende Pierre Timmermans twee recorders en daarmee nam ik het gitaarspel van Pieter Zeelen in multiplay op (met nummers van The Shadows en zo).

h. Hoe ervoer je je vakanties?


Gezellig, maar na een poosje miste je toch je vrienden.

i. Heb je tijdens je instituutsjaren contact gehad met jongens en/of meisjes van andere blindeninstituten?


Omdat mijn jongere zus vanaf mijn dertiende op De Wijnberg zat kwam ik daar 's zondagsmiddags om de twee weken. De andere zondagmiddagen haalde ik haar naar Sint Henricus.

j. Heb je het idee dat je door je internaatsleven een bijzondere plaats in het ouderlijk gezin had, ook na het verlaten van het internaat?


In de vakantie werd ik vast wel extra verwend maar dat realiseerde ik me toen niet. Daar kwam ik later achter toen ook mijn zus op vakantie kwam. Ik vond toen dat zij verwend werd. Toen ik weer thuis kwam wonen waren mijn broer en oudere zus al het huis uit.

k. Wat vond je van de heersende discipline?


Het regiem was, zeker als je er vanuit deze tijd naar kijkt, behoorlijk streng. Maar nu ik meer van de achtergronden van de leidinggevenden begrijp besef ik dat het voor hen niet eenvoudig was. De jongens binnen een groep hadden, naast hun verstandelijke mogelijkheden, ook heel verschillende sociale achtergronden.
Vanaf je veertiende mocht je vier avonden per week een sigaretje opsteken. Was je vijftien, dan mocht dat elke avond en vanaf je zestiende mocht je in je vrije tijd roken. Roken was heel vanzelfsprekend en dat deed bijna iedereen. Zelf deed ik dat met mate.
Bij feestelijke gelegenheden kregen we flesjes limonade en vanaf je zestiende kon je ook kiezen voor bier maar dat lustte ik niet.

Ongemengde internaatsbevolking

a. Heb je het als nadeel ervaren dat de internaatsbevolking ongemengd was?


Tot de puberteit dacht je daar niet over na. Daarna aanvaardde je het tot op zekere hoogte als een voldongen feit. Zelf was ik in dat opzicht nog enigszins bevoorrecht omdat ik naar mijn zusje op De Wijnberg toe mocht.

b. Had je tijdens je internaatstijd contact met leeftijdsgenoten van het andere geslacht?


Ja, in mijn laatste internaatsjaren tijdens de dansles en later de maandelijkse dansavonden (intern). De muziek hiervoor werd door ons zelf uitgekozen. Hierbij werd gebruik gemaakt van platen van het internaat, eigen platen van jongens en muziek die we van de radio opnamen (VARA's Tijd voor Teenagers en de Engelse top 20 van de BFBS (British Forces Broadcasting Service).

Overige onderwerpen

a. Woonden er ook volwassen blinden en slechtzienden in of nabij het instituut?


Ja, dat waren ouderen die eerst nog als manden- of borstelmaker op werkplaatsen in Sint Henricus gewerkt hadden.

b. Waren er een instituutsdrukkerij en -bibliotheek?


Aan het internaat vastgebouwd was er een brailledrukkerij en de Le Sage ten Broek Bibliotheek met braille en later ook gesproken boeken. Daar werkten ook blinden en slechtzienden die in Grave woonden en sommigen intern.

c. Was er een instituutsbakkerij?


Wij aten inderdaad brood uit eigen bakkerij. De bakker was frater Silvanus die naast brood ook heerlijke koekjes en ontbijtkoek met honing bakte. In vroegere jaren was er ook een boerderij met varkens. Die werden gevoerd met het overgebleven eten.

d. Waren er vaste dienstverleners voor het internaat?


Er waren enkele mannen werkzaam, zoals een dove kleermaker waar je terecht kon voor verstelwerk; ook was er iemand die voor de op kolen gestookte centrale verwarming zorgde. Een kapper uit Grave kwam regelmatig op het internaat om de jongere kinderen te knippen en de oudere mannen te scheren. Later gingen we op woensdag- of zaterdagmiddag naar zijn kapperszaak in de stad.

e. Had je een rolmodel? Vervulde iemand de rol van vervangende vader?


Dat werd denk ik niet gestimuleerd. Sommige jongens hadden een bepaalde frater als een soort vertrouwenspersoon. Zelf had ik die niet.

f. Is er op het blindeninstituut iets verteld over het bestaan van een blindenbond?


Ik kan me niet herinneren dat daar aandacht aan gegeven werd. Ook over politiek werd alleen rond verkiezingen gesproken waarbij er alle aandacht was voor de KVP (Katholieke Vokkspartij).

g. Hoe beoordeel je thans in het algemeen je verblijf op het blindeninstituut?


Over het algemeen heb ik er wel een goede tijd gehad, maar ik heb natuurlijk geen vergelijkingsmateriaal omdat ik er mijn hele schoolperiode geweest ben. Bovendien moet je alles vanuit zijn eigen tijd beoordelen. Wel moeilijk vond ik de overgang naar de vierde klas van de ULO op de stadsschool. In de derde klas waren we met z'n zessen maar nu kwamen we in een klas van ruim 30 kinderen.



terug naar de beginpagina van interviews
terug naar de beginpagina van de website