door Ad van der Waals
Dit artikel is voor het eerst gepubliceerd in Moet je Horen, luistermagazine voor blinden en slechtzienden, nr. 3-2021, maart 2021. (Uitgave van Passendlezen.nl/voorstekamer.nl).
Als je je verdiept in de geschiedenis van instellingen en organisaties voor en van blinden en slechtzienden kom je wel eens aardige berichtjes tegen. Soms ga je dan op zoek naar achtergronden van een gelezen bericht. Dat overkwam mij bij het lezen van een recensie in het blad van de Nederlandse Blindenbond, een zeer verre voorganger van de Oogvereniging. De Blindenbode schreef over een toneelvoorstelling in Haarlem. We praten over 1947. Nederland is zich aan het herstellen van de oorlog.
De verzuilde blindenbonden namen afzonderlijk maar ook gezamenlijk de draad weer op. Al voor de oorlog werd gepleit voor een grotere rol van de overheid om betere voorzieningen voor blinden tot stand te brengen. Als Nederlandse Blindenraad stelden zij na de oorlog opnieuw het blindenvraagstuk aan de orde. Nee, niet dat blinden zelf een probleem waren maar de overheid die te weinig zorg had voor de situatie waarin blinde mensen leefden. De bonden werden zelfs ontvangen door ministers en boekten de eerste resultaten op het terrein van de beloning voor arbeid van blinden in sociale werkplaatsen, de uitgave van een radiogids in braille en vrij vervoer voor begeleiders. Er waren echter nog talrijke wensen voor voorzieningen waar de overheid het liet afweten. Naar schatting waren er in die tijd in ons land 5.000 blinden; slechtziendheid was in feite een nog niet ontdekt verschijnsel.
De drie blindenbonden pakten na de gedwongen onderbreking ook een traditie van eigen activiteiten weer op. Met propaganda-avonden werd de aandacht gevestigd op de omstandigheden waar iemand die blind was mee te maken had. De bonden zochten op die manier ook donateurs die de eigen bond financieel konden ondersteunen. De neutrale Nederlandse Blindenbond had daarvoor zelfs een propagandist in dienst die voor en na de oorlog stad en land afreisde en jaarlijks in honderden plaatsen een lezing hield. De avonden van elk van de bonden werden opgeluisterd door het optreden van een plaatselijk koor, een orkest - soms zelfs een blindenkoor of blindenorkest - of een toneelvereniging. Er was dan natuurlijk ook een wervende toespraak over het ‘blindenvraagstuk’ en het belang van de blindenbond. De animo om donateur te worden was dan groot.
De Nederlandse Christelijke Blindenbond en de Rooms Katholieke Blindenbond St. Odilia hadden vergelijkbare activiteiten, die meestal ook goed waren voor een waarderend verslag in de plaatselijke dagbladen. Ook de afzonderlijke bondsbladen stonden vol met berichten over dit soort activiteiten. Een tijd waarin mensen ontspanning en vertier vonden buitenshuis want televisie was er natuurlijk nog niet. Ontspanning en vertier, maar ook met een boodschap!
Terug naar de toneelvoorstelling in Haarlem. In opdracht van de Noord-Hollandse afdeling van
Waar ging het toneelstuk over? Uit de Blindenbode citeer ik:
Het stuk geeft de geschiedenis van een jonge oorlogsblinde, Joost Haarkamp, die teleurgesteld en ontmoedigd uit de strijd terugkeert en die aanvankelijk meent dat voor hem door het verlies van het gezichtsvermogen de weg tot geluk, arbeid en onafhankelijkheid nu voorgoed is afgesloten. Hij neemt zijn intrek bij zijn oom, Martin Dulfaar, zelf een blind en een energiek en bekwaam organisatieman uit de blindenbeweging. Deze oom heeft zich vast voorgenomen, zijn neef terug te brengen tot een leven van arbeid, verantwoordelijkheidsbesef en geloof in eigen mogelijkheden. En zo zien we dan in de loop van het stuk, hoe Joost Haarkamp eerst zijn energie en langzamerhand ook zijn zelfvertrouwen herkrijgt, onmerkbaar geleid door zijn tactvolle oom. Aan het slot van het stuk vinden we de jonge man blijmoedig bereid de levenstijd opnieuw te aanvaarden.
De recensies gelezen hebbende heb ik - nieuwsgierig gemaakt - gezocht of er nog een tekst is van het avondvullende toneelstuk. In geen bibliotheek te vinden maar dank zij de archivaris van de nog altijd bestaande Toneelgroep Alberdingk Thijm heb ik een kopie ervan kunnen krijgen; de tekst is voorzien van een beschrijving van de huiskamer waar zich alles afspeelt en soms aanwijzingen voor de acteurs.
Het toneelstuk blijkt zo’n 100 keer door Alberdingk Thijm te zijn opgevoerd maar ook andere toneelgroepen hebben het stuk in hun repertoire opgenomen, tot in Overijssel toe. Soms werd de uitvoering afgesloten met een opwekkend en strijdbaar woord van een bestuurslid van de Rooms-Katholieke Blindenbond. Overigens valt het mij dan vooral op dat in het stuk elke verwijzing naar of toespeling op godsdienstige overwegingen ontbreekt.
Afgezien van een soms wat te sterk aangezette dramatiek en de te uitvoerige beschouwingen over de gevolgen van blindheid, zou het stuk zelfs nu misschien nog wel kunnen. Maar dan moet je het vooral lezen en zien als interessant tijdsdocument van alweer 70 jaar geleden. De tijden zijn gelukkig veranderd!
Februari 2021
naar de beginpagina van documenten
naar de beginpagina van de collectie
naar leer- en hulpmiddelen
naar interviews
naar de beginpagina van de website